Een in april verschenen studie van onze Zuiderburen stelt "Our results support the hypothesis that imidacloprid seed-treated maize has no negative impact on honey bees". De Franse biodiversiteitsonderzoekster Laura Maxim plaatst grote kanttekeningen bij de opzet van deze studie.
Does Imidacloprid Seed-Treated Maize Have an Impact on Honey Bee Mortality?
B. K. Nguyen, C. Saegerman, C. Pirard, J. Mignon, J. Widart, B. Thirionet, F. J. Verheggen, D. Berkvens, E. De Pauw, And E. Haubruge
ABSTRACT Beekeepers suspected maize, Zea mays L., treated with imidacloprid to result in substantial loss of honey bee (Hymenoptera: Apidae) colonies in Belgium. The objective of this study was to investigate the potential impact of maize grown from imidacloprid-treated seeds on honey bee mortality. A survey of 16 apiaries was carried out, and all maize fields treated or not with imidacloprid were located within a radius of 3,000 m around the observed apiaries. Samples of honey, beeswax, and bees were collected in three colonies per apiary and analyzed for pesticide contain by liquid chromatography-tandem mass spectrometry and gas chromatography-tandem mass spectrometry. We first found a significant correlation between the number of colonies per apiary and the mortality rates in an apiary. In addition, this mortality rate was inversely correlated with the surface of maize fields treated and not with imidacloprid, suggesting that this pesticide do not interact with bees' fitness. Moreover, a very large number of our samples contained acaricides either prohibited or ineffective against Varroa destructor (Anderson & Trueman) (Acari: Varroidae), suggesting that the treatment methods used by the beekeepers to be inadequate for mite control. Our results support the hypothesis that imidacloprid seed-treated maize has no negative impact on honey bees.
Kanttekeningen bij deze studie:
1. De onderzoekers hebben alleen metingen verricht aan imidacloprid in honing, in werksterbijen en in was. Echter, bijen verzamelen van mais alleen de pollen en doorgaans niet de nectar. De nectar en dus de gemeten honing in deze studie komt mogelijk van andere planten dan van de imidacloprid mais.
2. De ondezoekers schrijven zelf dat het oppervlak met onbehandelde mais groter was dan het oppervlak met imidacloprid mais (p 618), het aandeel van pollen met imidacloprid in het totaal aan verzamelde pollen is niet gemeten in deze studie en is dus niet bekend.
3. Niet alle bijen in een volk hebben het zelfde dieet! Alleen jonge honingbijen die voor de larven zorgen krijgen pollen gevoerd. Dus die hadden moeten worden doorgemeten op imidacloprid, en niet alleen de werksterbijen. Ook het imidaclopridgehalte in de larven is niet gemeten. Alleen de werksterbijen zijn gemeten maar die eten geen pollen, die eten alleen nog nectar en bijen eten geen nectar van mais, ze halen er alleen pollen om de jonge bijen in de kast mee te voeren. De paper laat ons in het duister over waar de werksterbijen in deze studie de nectar haalden. Bijen kunnen als het nodig is 6 tot 10 km van de kast nog nectar halen. Dan verwacht je dat er ook andere pollen verzameld zijn. De studie vermeldt niet hoeveel procent van de verzamelde pollen maispollen waren.
4. In Frankrijk zagen bijenhouders dat in gebieden waar zowel behandelde als onbehandelde zonnebloemen binnen het bereik van de bijen waren, de bijen de voorkeur gaven aan de onbehandelde zonnebloemen. Dit fenomeen bleek ook bij imidacloprid in suikerstroop: bij hoge concentraties (boven de 500ppb) begonnen bijen de stroop te mijden. Bij lagere concentraties helaas niet. Het zou de gevonden resultaten in deze studie kunnen verklaren, als de bijen genoeg keus hadden uit andere pollen hebben ze wellicht de maispollen met imidacloprid vermeden. Het verklaart ook dat het probleem in Frankrijk zo groot was omdat daar zeer grootschalige monocultuur is van zonnebloemen en mais waardoor bijen geen keus hadden tussen imidacloprid gewassen en onbehandelde gewassen. In Nederland is de landbouw kleinschaliger en hebben bijen gelukkig een gevarieerder dieet waardoor ze mogelijk minder imidacloprid binnen krijgen en mogelijk zelfs imidacloprid proberen te vermijden. Er kan hier ook evolutie plaats vinden. Als de genen van een bijenvolk de bijen in staat stellen imidacloprid te "proeven", kunnen ze het beter vermijden en hebben ze meer overlevingskans (een nog niet onderzochte speculatieve hypothese).
5. De studie geeft niet aan hoeveel bijenVOLKEN zijn omgekomen.
6. Het experiment is niet realistisch omdat imkers normaalgesproken hun volken niet op slechts een soort pollen laten fourageren.
7. De onderzoekers schrijven op pagina 620 "when imidacloprid is fed to colonies in syrup or pollen at amounts likely to be found in the fields..." en verwijzen daarbij naar Faucon et al., 2005. Dit is feitelijk onjuist. In Faucon et al. 2005 werden de bijen alleen met imidacloprid in siroop gevoed en niet met pollen! Bovendien zat in de siroop in het experiment van Faucon alleen Imidacloprid. In het veld worden bijen ook blootgesteld aan de metabolieten van Imidacloprid waarvan sommige nog giftiger zijn voor bijen dan imidacloprid zelf (zie ook Halm et al., 2006).
Zoals gezegd, bijen met verschillende rollen in het bijenvolk hebben een verschillend dieet. Daarom kan een studie naar de effecten op een bijenVOLK door imidacloprid blootstelling via siroop niets zeggen over de effecten op een volk van imidacloprid blootstelling van pollen. Met andere woorden: imidacloprid in pollen grijpt op een andere funcrtie in het bijnvolk in dan imidacloprid in nectar en heeft dus een verschillende impact op het bijenvolk!
Met dank aan Dr. Laura Maxim voor het attenderen op deze gebreken in deze verder interessante Belgische studie. We overwegen een ingezonden brief aan het betreffende tijdschrift om te voorkomen dat in toekomstige veldstudies weer zulke kansen om de meest interessante parameters te meten gemist worden. We houden u op de hoogte.
Bron: Nguyen et al., 2009. J. Econ. Entomol. 102(2): 616Ð623 (2009)