Ministerie LNV, 28 april 2010
Betreft Kamervragen over bijenvolksterfte door onduurzame maïsteelt
Geachte Voorzitter,
Hierbij zend ik u, mede namens de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de antwoorden op de vragen van het lid Thieme (PvdD) over bijenvolksterfte door onduurzame maïsteelt.
1)Kent u het bericht “Duurzame maïsteelt raakt steeds verder uit zicht”?[1]
Ja.
2) Deelt u de mening van Dr. Van der Sluijs dat het inzetten van deflectoren op maïszaaimachines een end-of-pipe maatregel is en dat deze maatregel het probleem niet oplost? Zo neen, waarom niet?
Nee. Door het inzetten van deflectoren op maïszaaimachines, èn andere maatregelen gericht op het terugdringen van de hoeveelheid stofdeeltjes en de verwaaiing van dit stof, wordt de hoeveelheid werkzame stof (aanwezig op de stofdeeltjes) buiten het veld sterk teruggedrongen. De maatregelen volgen uit een aanpassing van de Europese plaatsingsrichtlijnen voor neonicotinoïden. De aanpassing is doorgevoerd na bijensterfte die in Duitsland, Frankrijk, Italië en Slovenië is opgetreden, als gevolg van directe blootstelling van bijen aan stof met daarin de werkzame stof clothianidine. Deze blootstelling werd veroorzaakt door een grote partij slecht gecoat zaad, en weersomstandigheden die dat jaar zodanig waren dat ten tijde van de maïszaai veel bijen voedsel zochten op bloeiende planten naast de maïsvelden.
3) Deelt u de analyse van Dr. Van der Sluijs dat een deflector de hoeveelheid gif die in het milieu komt niet verandert en dat gelet op de lange verblijftijd (tot 2 jaar) van imidacloprid in het milieu het gif uiteindelijk toch in bijenvolken terecht komt en dat dat gecombineerd met het feit dat imidacloprid een CT-gif is waarvoor de Regel van Haber geldt[2] vastgesteld moet worden dat het enige te verwachten effect van een deflector is dat de bijenvolken dan later aan chronische vergiftiging sterven in plaats van vlak na het zaaien aan acute vergiftiging (‘de wet van behoud van ellende’ zoals dit ook wel aangeduid wordt)?
De deflectoren hebben tot doel verwaaiing van stof te voorkomen waardoor directe blootstelling van bijen aan giftige stoffen wordt voorkomen. De hoeveelheid stof wordt niet verminderd door het aanbrengen van deflectoren. Er worden echter tevens eisen gesteld aan het behandelde zaad: dit mag maximaal 0,75 g stof (hier wordt geen werkzame stof bedoeld) per 100.000 zaden bevatten. Ook worden eisen gesteld aan het vullen van de zaaimachine: het eventueel aanwezige stof onderin de zaaizaadzak mag niet overgebracht worden in de zaaimachine. Hierdoor zal de hoeveelheid stof (en daarmee ook de hoeveelheid werkzame stof) die in het milieu terecht komt wel degelijk verminderen.
4) Deelt u de analyse dat neonicotinoïden een systeemverandering hebben veroorzaakt in de wijze waarop maïs verbouwd wordt, en dat hierdoor weliswaar minder kilo gif per hectare wordt gebruikt maar dat de feitelijke giftigheid per hectare voor honingbijen juist is toegenomen[3] ? Zo neen, waarom niet?
Nee. De continuteelt van maïs vindt reeds enkele decennia plaats. Imidacloprid als zaadbehandelingsmiddel voor maïs, is sinds 1995 op de markt. Bovendien wordt voor slechts een beperkt deel van het maïsareaal gebruikt gemaakt van met imidacloprid behandeld zaad (zie ook antwoord op vraag 10).
5) Deelt u de mening dat in plaats van te investeren in end-of-pipe maatregelen waardoor de effecten slechts in tijd en ruimte worden verplaatst, men beter kan investeren in een bijvriendelijke maïsteelt en ontwikkeling van alternatieven voor neonicotinoïden? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u hier uitvoering aan geven? Zo neen, waarom niet?
Het beleid is erop gericht voor elke teelt zoveel mogelijk gebruik te maken van geïntegreerde gewasbescherming. Daarin wordt niet alleen gekeken naar curatieve bestrijdingsmethoden zoals gewasbeschermingsmiddelen, maar ook naar teeltplan, rassenkeuze en preventieve en niet-chemische maatregelen. Behandeling van (maïs)zaad is een milieuvriendelijke methode van gewasbescherming. De hoeveelheid werkzame stof die in het milieu terechtkomt, is beperkt en bij de toelating van neonicotinoïden voor zaadcoating bij maïs is het effect op bijen beoordeeld en veilig bevonden.
6) Deelt u de mening dat de suggesties van Dr. Van der Sluijs voor bijvriendelijke maïsteeltmethoden, zoals rotatieteelt waarbij wordt afgewisseld met andere gewassen of zelfs met meerjarige gewassen, waardevolle suggesties zijn om te komen tot een duurzame landbouw? Zo ja, bent u bereid deze mogelijkheden te onderzoeken? Zo neen, waarom niet?
Maïsteelt bevindt zich nu overwegend op melkveehouderijbedrijven met grasland en maïsteelt (beiden als veevoergewas), de maïsteelt is daarbij een continuteelt en geen rotatieteelt. Het verdient geen aanbeveling maïsteelt met grasland te roteren, in verband met de mineralen die vrijkomen bij het scheuren van grasland. Maïsteelt op akkerbouwbedrijven, bijvoorbeeld ten behoeve van de productie van biomassa, zal altijd onderdeel zijn van het (rotatie)teeltplan van het bedrijf.
7) Is uw ministerie, wellicht samen met universiteiten, bezig om duurzame systeeminnovatie voor de landbouw, waaronder de maïsteelt te onderzoeken? Zo ja, welke onderzoeken lopen er en wanneer verwacht u de resultaten hiervan? Zo neen, waarom niet en bent u bereid dit op de agenda te zetten?
Het ministerie is uitgebreid bezig met duurzame systeeminnovaties op het gebied van akkerbouwgewassen. Zo is precisielandbouw een innovatie waar met technologie de hoeveelheid nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen kan worden teruggebracht.
8) Welke voortgang is er geboekt in de onderzoeken die uw ministerie heeft uitgezet naar de oorzaken van bijenvolksterfte? Het onderzoek is dit najaar opgestart, waarbij 2010 het eerste jaar is waarbij volop bemonsterd kan worden.
De eerste resultaten daarvan zullen begin 2011 beschikbaar zijn.
9) Kunt u de Kamer gegevens aanleveren over hoeveel imidacloprid-residue er terug te vinden is in stuifmeel en nectar dat door bijenvolken wordt verzameld in gebieden in Nederland waar het middel wordt toegepast? Zo neen, waarom heeft u dit nooit laten meten en bent u bereid dit op korte termijn wel te doen?
Nee, stuifmeel en nectar zijn in Nederland niet geanalyseerd op het gehalte aan imidacloprid. Het middel imidacloprid wordt niet gebruikt tijdens de bloeiperiode of middels een zaadcoating bij planten die bloeien. Enige uitzondering daarop is de zaadcoating bij maïs. Maïs wordt niet bevlogen voor nectar, maar kan wel bevlogen worden voor stuifmeel. Maïs heeft daarbij voor de bijen geen voorkeur, maar is tweede keus doordat het stuifmeel een lagere voedingswaarde heeft dan ander stuifmeel. Als er echter geen alternatief stuifmeel in de buurt beschikbaar is, is het mogelijk dat bijen stuifmeel van maïs verzamelen. In het lopende onderzoek zal er specifiek aandacht zijn voor hoge sterftecijfers bij imkers met veel maïs in de omgeving. Daarbij zal er gekeken worden naar de vitaliteit van de bijen op basis van het vitellogeninegehalte in de bij. Dit kan iets zeggen over de mogelijk eenzijdige voedingsstatus van de bijen.
10) Kunt u de Kamer gegevens aanleveren over de hoeveelheid imidacloprid die in Nederland jaarlijks is gebruikt en het aantal hectare waarop het is toegepast in de jaren 2005, 2006, 2007, 2008 en 2009? Zo neen, waarom niet?
Het gebruik van imidacloprid voor maïszaadbehandeling is over de jaren 2005 tot en met 2008 beperkt en zeer stabiel: op enkele procenten van het maïsareaal wordt in deze jaren met imidacloprid behandeld zaaizaad gebruikt. Vanwege de Wet economische mededinging zijn er beperkende regels over vrijgave van gebruiksgegevens van 2009 (die zijn pas volgend jaar beschikbaar). Daarnaast wordt imidacloprid gebruikt als middel voor de behandeling van bietenzaad, en als middel voor gewasbehandeling in met name de glastuinbouw en de fruitteelt.
11) Deelt u de mening dat naast de varroamijt en het afnemende stuifmeelaanbod door monoculturen ook het gebruik van middelen op basis van neonicotinoiden een van de belangrijkste oorzaken is voor de voortgaande bijenvolksterfte?
Ik heb in mijn brief van 29 mei 2009 aangegeven dat er sprake is van een complex van factoren die de verhoogde bijensterfte veroorzaken. Daarbij heb ik de mogelijke oorzaken opgesomd, zijnde: · ziekten en parasieten, waaronder varroa-mijt en nosema; · achteruitgang van foerageermogelijkheden (“dracht”), door intensivering van landbouw, achteruitgang van natuur en toename van de menselijke bevolking; · sterke vergrijzing en het hobbymatige karakter van de imkerij; · gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, de globalisering en klimaatsveranderingen.
12) Heeft u recente gegevens beschikbaar over de voortgaande bijenvolksterfte? Zo ja, hoeveel % van de bijenvolken is recent verdwenen? Zo neen, waarom niet en wanneer verwacht u nieuwe gegevens aan de Kamer te kunnen sturen?
In april 2010 komt het Nederlands Centrum voor Bijenonderzoek (NBC) met een rapportage en analyse vanuit de monitoring over de bijensterfte in de winters 2006/2007 t/m 2008/2009. De informatie over de winter 2009/2010 wordt in april en mei verzameld en is in geanalyseerde vorm pas op zijn vroegst eind dit jaar beschikbaar. Voor geïnteresseerden is het voortschrijdend resultaat van de elektronische aanmelding te volgen op www.beemonitoring.org van het NCB.
13) Bent u bereid om in navolging van ondermeer Italië[4] een moratorium af te kondigen op het gebruik van neonicotinoiden? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo neen, waarom niet?
Nee. Incidenten met bijensterfte die onder meer in Italië zijn voorgekomen (de reden van de moratoria), hebben zich in Nederland niet voorgedaan. Door bovengenoemde maatregelen wordt de veiligheid van maïszaaimachines voor bijen en milieu nog verder verbeterd. Er is dus geen reden voor een moratorium.
DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT,
G. Verburg
http://www.bijensterfte.nl/sites/default/files/20100428_AKVL_2010_710.pdf