Antwoord aan Eerste Kamer voorhang ontwerpbesluit gewasbeschermingsmiddelen

24 mei 2011
Geachte Voorzitter,

Met deze brief ga ik, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, in op de vragen van uw vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 22 april 2011 naar aanleiding van het op 29 maart jl. aan uw Kamer overgelegde ontwerpbesluit gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstukken I 2010/11, 32 372, nr. C). In mijn brief houd ik de volgorde van het verslag aan.

Daarnaast leg ik nog enkele bepalingen (bijlage) over, waarvoor bij nader inzien ook een voorhangprocedure geldt. Het gaat daarbij om technische wijzigingen, zoals de verwijzing naar de vindplaats van de uniforme beginselen.

Verordening (EG) 1107/2009, ter implementatie waarvan het ontwerpbesluit strekt, zal op 14 juni a.s. van kracht worden. Het is van belang dat het ontwerpbesluit in verband daarmee nu snel tot stand wordt gebracht, zodat ook de wetswijziging en het ontwerpbesluit in werking kunnen treden. Het ontwerpbesluit zal nog ter advisering aan de Afdeling advisering van de Raad van State worden voorgelegd.

Het voorliggend besluit zal er, samen met andere besluiten zoals het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, voor moeten zorgen dat EU-regelgeving goed wordt geïmplementeerd. Kan de regering de samenhang van het voorliggende besluit met de andere gelieerde besluiten toelichten? Op welke wijze hangen de verschillende besluiten die uitvoering geven aan de verordening samen? Kan de regering hierbij het tijdpad schetsen van inwerkingtreding van de verschillende besluiten die betrekking hebben op oppervlaktewater en gewasbescherming in brede zin?

Het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Bgb) zal, na de inwerkingtreding van de ontwerpbesluiten tot wijziging ervan, de belangrijkste regels bevatten ter uitvoering van Verordening (EG) 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PbEU 2009, L 309) (hierna: verordening (EG) 1107/2009). Deze regels hebben met name betrekking op de nog noodzakelijke, nationale beoordelingsmethoden voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen.

Daarnaast zal het Bgb regels bevatten over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen ter implementatie van Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PbEU 2009, L 309) (hierna: richtlijn duurzaam gebruik pesticiden). Van belang voor de implementatie van de richtlijn duurzaam gebruik pesticiden zijn met name de artikelen 13, 15 en 17 van het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij, welke verplichten tot het aanhouden van teeltvrije zones en het toepassen van driftreducerende technieken. Dat besluit en het Besluit landbouw milieubeheer zullen op later dit jaar opgaan in het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (niet-officiële benaming ‘Activiteitenbesluit’). Het genoemde Besluit algemene regels milieubeheer zal vanaf 26 november 2011 de resterende regels ter implementatie van voornoemde richtlijn bevatten, naast de regels in het Bgb. De wijzigingen in het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden in verband met voornoemde verordening behoren op 14 juni 2011 in werking te treden. De wijzigingen in verband met voornoemde richtlijn op 26 november 2011.

Niet direct duidelijk is of dit besluit ervoor zorgt dat de doelen van onder andere de Kaderrichtlijn Water (KRW) worden gehaald. De bescherming van de kwaliteit van het oppervlaktewater is met de wijziging van de wet gewasbeschermingsmiddelen verminderd ten opzichte van de bestaande situatie. Of het voorliggende besluit voldoende maatregelen treft om de kwaliteit van het oppervlaktewater te borgen, is niet helder. Kan de regering ingaan op de verwachte effecten van dit besluit op de kwaliteit van het oppervlaktewater?

De richtlijn duurzaam gebruik pesticiden bepaalt dát regels worden gesteld, ter bescherming van het aquatisch milieu en andere onderwerpen. De huidige nationale regelgeving voldoet daaraan, in die zin dat dergelijke regels voor veel onderwerpen reeds zijn gesteld, zoals voormelde teeltvrije zones en driftreducerende technieken. Zoals hierboven aangegeven, bevatten beide ontwerpbesluiten (het voorgehangen besluit en het andere ontwerpbesluit op het gebied van gewasbeschermingsmiddelen) ter implementatie van de richtlijn nog enkele aanvullende regels, mede ook ter bescherming van het oppervlaktewater. De nieuwe artikelen 27a en 27b van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden beperken het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen nabij oppervlaktewater of in grondwaterbeschermingsgebieden. Daarmee zijn naar mijn oordeel voldoende maatregelen getroffen om de kwaliteit van het oppervlaktewater te waarborgen in het kader van een duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zoals voornoemde richtlijn vereist.

Het in lijn brengen met EU-regelgeving lijkt voorbij te gaan aan de bijzondere situatie in Nederland (kleine percelen doorkruist met slootjes) waardoor het oppervlaktewater makkelijk vervuild kan worden met gewasbeschermingsmiddelen. Welke gevolgen zal dit hebben voor de kwaliteit van ons oppervlaktewater; en daarmee voor de kwaliteit van ons drinkwater en voor de kosten die moeten worden gemaakt bij de zuivering?

Het ‘in lijn brengen’ van de methoden voor beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen leidt ertoe dat bepaalde nationale beoordelingsmethoden niet langer worden toegepast in het kader van de toelatingsprocedure. Dit houdt verband met de zonale beoordelingssystematiek volgens verordening (EG) 1107/2009 en het naar aanleiding daarvan gewijzigde artikel 28, derde lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, zoals ook toegelicht in de nota van toelichting bij het aan uw Kamer voorgelegde ontwerpbesluit. De preregistratietoets voorzag in een beschermingsniveau tegen de negatieve effecten van gewasbeschermingsmiddelen, dat waarschijnlijk hoger lag dan elders in Europa gebruikelijk en verdergaand dan de Europese vereisten. Het vervallen van die toets betekent dat het Ctgb niet meer voorafgaand aan een toelating beoordeelt of een bepaald gewasbeschermingsmiddel naar verwachting onaanvaardbare effecten zou hebben op de doelstellingen van de Kaderrichtlijn water. Wel blijft het ingevolge verordening (EG) 1107/2009 en de uniforme beginselen verplicht in het kader van een aanvraag tot toelating van een gewasbeschermingsmiddel te beoordelen of het desbetreffende middel onaanvaardbare effecten heeft op waterorganismen in het naastgelegen oppervlaktewater. Daarvoor is een methode beschikbaar: de beoordeling van de toxiciteit voor waterorganismen wordt in alle lidstaten verricht op basis van vergelijkbare scenario’s in een naast het behandelde perceel gelegen kavelsloot (edge of field).
Dat Nederland een waterrijk land is, is voor de beoordeling van een middel in beginsel minder relevant. Getoetst wordt op de effecten voor algen, watervlooien en vissen.

De verplichting de einddoelen van de Kaderrichtlijn water te realiseren, blijft ongewijzigd. Bijdragen aan de realisatie van die einddoelen gebeurt dan echter niet (meer) via een nationale beoordelingsmethode bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen, maar op andere wijze. Andere instrumenten zijn bijvoorbeeld een gerichte aanpak op basis van monitoringsresultaten, intensivering van de handhaving, en algemene maatregelen ter uitvoering van de Kaderrichtlijn water en andere Europese regelgeving, zoals de Richtlijn duurzaam gebruik pesticiden. Tot slot wordt gevraagd naar gevolgen van de nieuwe regelgeving voor de kwaliteit van drinkwater en kosten van zuivering van oppervlaktewater dat voor drinkwater wordt gebruikt. De Europese norm voor de vereiste kwaliteit van ons drinkwater dat uit de kraan komt, is in de Drinkwaterwet en daarop gebaseerde regelgeving vastgelegd. De kwaliteit blijft dus gewaarborgd.
Daarnaast is het zo, dat tijdens de aanvraag tot toelating van een gewasbeschermingsmiddel het Ctgb beoordeelt of het desbetreffende middel mogelijk negatieve effecten voor het drinkwater heeft. Indien het Ctgb op grond van de stand van de wetenschappelijke en technische kennis onaanvaardbare effecten verwacht, zal een middel niet worden toegelaten. Drinkwater wordt in Nederland gewonnen uit grondwater en oppervlaktewater. Indien het oppervlaktewater meer vervuild zou raken, zouden de zuiveringsinspanningen en daarmee de -kosten stijgen. In dat verband is het van belang dat de vereniging van drinkwaterbedrijven (Vewin) geen bedrag heeft genoemd waarmee zuiveringskosten kunnen stijgen. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft tijdens een debat in de Tweede Kamer op 9 februari 2011 aangegeven dat de kwaliteit van het drinkwater van meerdere factoren afhankelijk is, waarbij het niet alleen gaat om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, maar ook andere stoffen (Handelingen II 2010/11, nr. 50, item 2, p. 25).

Welke gevolgen zal het besluit hebben op de biodiversiteit? Kan de regering daarbij met name ingaan op de effecten op bestuivers, waaronder bijen? Kan hierbij ook worden ingegaan op de gevolgen van de aangenomen amendementen bij de wetswijziging?

Verordening (EG) 1107/2009, vanaf 14 juni 2011 het primaire wettelijk kader, gaat uit van Europees geharmoniseerde beoordelingsmethoden voor het op de markt brengen en gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen. De EU-regelgeving beoogt een hoog beschermingsniveau van de gezondheid van mens en dier en van het milieu te waarborgen (overweging 8 bij Verordening (EG) 1107/2009). Volgens genoemde verordening moeten onaanvaardbare effecten voor het milieu worden voorkomen. Bij de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen wordt daarom onder meer getoetst op mogelijke effecten op niet-doelwitorganismen, teneinde de effecten op de biodiversiteit zo minimaal mogelijk te houden. Het gewijzigde artikel 28, derde lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, noopt ertoe de vastgestelde, beschikbare Europese richtsnoeren met beoordelingsmethoden te hanteren. Slechts bij gebreke daarvan staat het artikel toe dat de regering een beoordelingsmethode vaststelt ten behoeve van de beoordeling door het Ctgb in het kader van een aanvraag tot toelating van een gewasbeschermingsmiddel.

De effecten op bestuivers werden al beoordeeld volgens een Europese beoordelingsmethode en dat zal blijven gebeuren. In die zin heeft het ontwerpbesluit geen gevolgen voor bestuivers, waaronder bijen.

Bij het van toepassing worden van Verordening (EG) 1107/2009 op 14 juni 2011 zullen bestaande Nederlandse regels die strijdig zijn of overlap vertonen met de verordening vervallen of worden gewijzigd. Kan de regering uiteenzetten welke regels er zullen vervallen?

Op 14 juni 2011 zullen alle nationale regels die strijdig zijn of overlap vertonen met de direct werkende regels van verordening (EG) 1107/2009 vervallen. Het betreft regels in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, alsmede de daaronder ressorterende Besluit en Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden. De grootste wijziging in de wet heeft betrekking op hoofdstuk 4, dat ter uitwerking van richtlijn 91/414/EEG het toetsingskader voor de beoordeling en de voorwaarden voor toelating van gewasbeschermingsmiddelen bevatte. Deze regels zijn te vinden in met name de artikelen 28 en 29 van de rechtstreeks werkende Verordening (EG) 1107/2009. Een andere grote wijziging betreft het vervallen van nationale beoordelingsmethoden voor gewasbeschermingsmiddelen in hoofdstuk 2 van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden. De resterende, noodzakelijke beoordelingsmethoden voor gewasbeschermingsmiddelen zijn vanaf 14 juni 2011 opgenomen in het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

Op welke gronden kan een lidstaat, wanneer het systeem van zonale toelating van toepassing zal zijn, nog nationale regels stellen, zoals extra gebruiksvoorschriften bij toepassingen of het weigeren van een toelating? Welke gronden komen hier expliciet niet voor in aanmerking? Kan de regering hierbij ook een inschatting geven van de economische en ecologische gevolgen die hierbij te verwachten zijn? Deelt de regering de mening dat het monitoren van de (ecologische) effecten van de implementatie van de EU-regelgeving extra aandacht behoeft nu veel regels, ook omtrent lozingen, komen te vervallen en op welke wijze wil de regering dit invullen?

Verordening (EG) 1107/2009 introduceert een zonaal beoordelingssysteem, dat er in beginsel toe verplicht een beoordeling en toelating uit de eerstbeoordelende lidstaat over te nemen. Uitsluitend op grond van artikel 36, derde lid, van verordening (EG) 1107/2009 kan het Ctgb aanvullende of andere gebruiksvoorschriften voor toelating in Nederland stellen, voor zover een specifiek Nederlandse gebruiksomstandigheid op het gebied van landbouw of milieu niet is beoordeeld door de voor de rest van de zone beoordelende lidstaat. In uitzonderlijke gevallen kan Nederland bovendien de toelating weigeren, namelijk ingeval het Ctgb gegronde redenen heeft aan te nemen dat de voorliggende zonale beoordeling en toelating, ook met andere of aanvullende risicoreducerende gebruiksvoorschriften, een onaanvaardbaar risico blijft vormen voor de gezondheid van mens en dier of voor het milieu in Nederland. Andere grondslagen dan hierboven genoemd komen mijns inziens niet in aanmerking voor andere of aanvullende gebruiksvoorschriften bij de toelating.

De economische gevolgen van de zonale beoordeling zullen naar verwachting gunstig uitpakken. De administratieve lastendruk voor het bedrijfsleven en uitvoeringslasten voor het Ctgb zullen verminderen, nu lidstaten op eenvoudiger wijze beoordelingen van elkaar kunnen overnemen en niet meer ieder voor zich alle aspecten behoeven te beoordelen.
Negatieve ecologische gevolgen als gevolg van verordening (EG) 1107/2009 liggen niet in de lijn der verwachting omdat alle lidstaten aan de uniforme beginselen moeten voldoen en verordening (EG) 1107/2009 een hoog beschermingsniveau van de gezondheid van mens en dier en voor het milieu beoogt te waarborgen (overweging 8 bij die verordening) en daartoe strengere regels stelt dan de met ingang van 14 juni 2011 ingetrokken gewasbeschermingsmiddelenrichtlijn 91/414/EEG. Voor wat betreft het vervallen van de zogenaamde preregistratietoets, verwijs ik naar mijn hierboven gegeven antwoord aangaande het “in lijn brengen van beoordelingsmethoden” Thans wordt reeds toegezien op waterkwaliteit. Ik ben niet van opvatting dat monitoring van de ecologische effecten van de implementatie van de EU-regelgeving extra aandacht behoeft.

Kan de regering toelichten op welke wijze nieuwe wetenschappelijke inzichten worden meegenomen in de toelatingsprocedures? Hierbij willen deze leden ook specifiek wijzen op een recente studie van Cresswell,1 die concludeert dat de statistische onderbouwing van de proeven die gedaan worden om de schadelijkheid van gewasbeschermingsmiddelen voor bijen aan te tonen, niet krachtig genoeg is. Hoe beoordeelt de regering deze studie, en welke conclusies verbindt zij eraan?

Nieuwe wetenschappelijke inzichten kunnen op termijn leiden tot aanvullende dossiereisen voor de goedkeuring van de werkzame stof en voor de toelating van het gewasbeschermingsmiddel. Per definitie is het zo dat er enige verstrijkt tussen een nieuw wetenschappelijk inzicht, de acceptatie daarvan in bredere kring en de vaststelling daarvan in een Europees richtsnoer. De Commissie is bezig met de verwerking van de recentste wetenschappelijke inzichten van de afgelopen 10 jaren in dossiereisen. Naar verwachting later dit jaar zullen de geactualiseerde dossiereisen door middel van een codecisieprocedure worden voorgelegd aan de Raad en het Europees Parlement voor besluitvorming in Europese regelgeving. Naar verwachting zullen de dossiers van nieuwe werkzame stoffen vanaf 2014 aan de nieuwe dossiereisen moeten voldoen. De huidige beoordelings- en besluitvormingscriteria, zoals vastgelegd in de Europese uniforme beginselen, zijn zonder ingrijpende wijzigingen vastgesteld onder verordening (EG) 1107/2009. Voor verdergaande, inhoudelijke wijzigingen nadien is betrokkenheid van het Europees Parlement vereist.
Op mijn verzoek doet Wageningen-UR een literatuurstudie naar neonicotinoïden en de sterfte van bijenvolken. Het genoemde onderzoek van Cresswell wordt meegenomen in deze literatuurstudie.

Op welke wijze worden cumulatieve effecten en chronische toxiciteit van verschillende gewasbeschermingsmiddelen meegenomen in de beoordeling van de ecotoxiciteit en humane toxiciteit van gewasbeschermingsmiddelen en biociden?

Cumulatieve effecten van verschillende middelen worden bij de beoordeling betrokken voor zover de gelijktijdige toepassing van meerdere middelen of stoffen expliciet wordt aangevraagd. In andere gevallen wordt het risico niet beoordeeld, omdat er geen toetsingskader bestaat voor onbekende combinaties van stoffen en middelen. De risicobeoordeling neemt zowel korte- als lange-termijneffecten mee, waarin rekening wordt gehouden met de frequentie van toepassen van het middel.

Op grond van artikel 1.2 van de Wet milieubeheer moeten de Provinciale Staten in hun provinciale milieuverordening beschermingszones aanwijzen rondom grondwaterwinningen. Volgens die bepaling moeten hierin regels worden gesteld ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning in bij de verordening aangewezen gebieden. In de praktijk blijkt dit niet altijd goed te worden nageleefd. Kunnen deze beschermingszones mogelijk beter op nationaal niveau geborgd worden?

De provincies hebben wettelijke taken en bevoegdheden ter bescherming van de grondwaterkwaliteit, onder meer tegen de nadelige effecten van gewasbeschermingsmiddelen. Centralisering van (een deel van) die taken en bevoegdheden naar de rijksoverheid is nu niet aan de orde. Regelgeving op provinciaal niveau heeft als voordeel dat de provincie maatwerk kan leveren, afhankelijk van de provinciale omstandigheden.

Tot slot hebben deze leden nog een aantal vragen over de consultatie voor dit besluit. Wie waren er aanwezig op de aanvullende consultatiebijeenkomst op 4 maart 2011? Welke commentaren zijn daar gekomen op het besluit, en op welke wijze zijn deze commentaren vastgelegd en meegenomen? Welke rol spelen de toezeggingen die de regering recent aan de Tweede Kamer heeft gedaan inzake dit onderwerp bij de implementatie van deze EU-regelgeving?

Tijdens de extra consultatiebijeenkomst op 4 maart 2011 waren vertegenwoordigers aanwezig van de Unie van Waterschappen, het Interprovinciaal overleg, Nefyto, LTO Nederland, de Vereniging van Drinkwaterbedrijven en de Stichting Natuur en Milieu. Schriftelijk commentaar is ontvangen van het IPO, Unie van Waterschappen, Nefyto en Vewin. Deze commentaren zijn of zullen nog worden betrokken bij de totstandkoming van het besluit. De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

dr. Henk Bleker

Bron:
http://www.rijksoverheid.nl/bestanden/documenten-en-publicaties/kamerstu...

(zie ook de bijlage bij de oorspronkelijke brief)

Recent