Ondanks kritiek van Arie Koster: conclusies Alterra-rapport ‘De betekenis van het openbaar groen voor bijen’ staan recht overeind

Joop Spijker, Tineke de Boer, en Henk van Blitterswijk

De auteurs van het Alterra-rapport 1975 ‘De betekenis van het openbaar groen voor bijen’ hebben kennis genomen van de mening van Arie Koster die stelt dat ons rapport “van tafel moet”.

Wij hebben de inhoud van de kritiek nauwkeurig bestudeerd. Op de belangrijkste punten gaan we hieronder nader in. Als auteurs zijn we echter nog steeds van mening dat ons rapport een waardevolle bijdrage levert aan de kennis van de betekenis van het openbaar groen voor bijen . Dat wordt ondersteund door de Nederlandse Bijenhoudersvereniging (NBV) die ons rapport positief heeft ontvangen, en de diverse uitnodigingen die wij krijgen het rapport toe te lichten.

In zijn algemeenheid lijkt het er op dat de heer Koster een heel ander verwachtingspatroon van dit rapport had dan de opdrachtgever, het ministerie van LNV, voor ogen had. De hoofdvraag van ons onderzoek was namelijk: ‘Houden gemeenten rekening bij hun groenbeheer en –beleid met de betekenis van het openbaar groen voor de dracht voor bijen’. LNV had gevraagd om een quick-scan van planten die (meer) toegepast zouden kunnen worden voor de dracht voor bijen in het openbaar groen.
De belangrijkste conclusies van ons onderzoek zijn:
1. Er is voldoende informatie over drachtplanten- en bomen in literatuur en op websites. Deze informatie is echter niet altijd bekend bij groenbeheerders en sluit soms onvoldoende aan bij de dagelijkse praktijk van de gemeentelijke beheerder.
2. De meeste gemeenten besteden geen specifieke aandacht aan bijen in het openbaar groen. Wel is er soms insectenvriendelijk beheer, of is er sprake van (gedeeltelijk) ecologisch beheer dat positief uitwerkt voor bijen. Er zijn echter geen projecten aangetroffen met als specifiek doel het aanbod van drachtplanten voor bijen te verbeteren.
3. De meeste geïnterviewde hebben wel ideeën om het aanbod aan drachtplanten te verbeteren, maar er is gebrek aan kennis welke keuze en beheermaatregelen het meeste effect sorteren.
4. De meeste gemeenten zijn niet op de hoogte van de bijenstand in hun gemeente.

Om het openbaar groen een grotere rol te laten spelen voor de drachtsituatie voor bijen doet het rapport de volgende aanbevelingen:
• Stimuleer de gemeenten beleid te ontwikkelen en in het groenbeleid specifieke doelen op te nemen voor de dracht voor bijen
• Ontwikkel een aansprekende en praktisch toepasbare brochure met een top-10 of top-100 van de beste drachtplanten voor uiteenlopende grondsoorten en beplantingstypen.

Zie voor het volledige rapport onderstaande link:
http://content.alterra.wur.nl/Webdocs/PDFFiles/Alterrarapporten/AlterraR...

Dan nu puntsgewijs een reactie op de kritiek van de heer Koster:

  • Koster: ‘Het Alterra-rapport “De betekenis van openbaar groen voor bijen” baseert zich op enquêtes en telefonische interviews over wat gemeenten doen en wat ze kunnen doen.’
    Reactie: Dit is juist, en was voor ons een goede methode om snel tot relevante informatie m.b.t. de onderzoeksvraag ‘houden gemeenten bij hun groenbeheer rekening met bijen’ te komen.
  • Koster: ‘Los van de vraag of dat vanuit het huidige kennisniveau zinvol is, staat het gebrek aan omvang en diepgang van deze studie in schril contrast met de zwaarte en complexheid van het probleem rond bijensterfte.’
    Reactie: Ons rapport betreft een zogenaamde quick scan, een korte onderzoekvraag in het kader van de Helpdesk van LNV. De Helpdesk is een beleidsinstrument waarbij mensen uit de praktijk vragen kunnen stellen die door deskundigen kort en snel beantwoord worden. Dit soort Helpdesk-vragen heeft geenszins als doel tot beantwoording te komen van het gehele complex aan vragen rond - in dit geval - de bijensterfte. Hoofddoel was in beeld te brengen op welke wijze gemeenten bij hun groenbeheer maatregelen treffen voor de bij (drachtplanten).
  • Koster: ‘Het nieuwe rapport komt dan ook niet verder dan het geven van een kwalitatieve indicatie die totaal niets toevoegt aan datgene we al wisten’.
    Reactie: Nog niet eerder was in een onderzoek in beeld gebracht in hoeverre gemeenten bij hun beheer rekening houden met het belang van openbaar groen voor de dracht voor bijen. De resultaten van ons onderzoek vormden voor de NBV aanleiding om een brief aan de minister te sturen met het verzoek een aantal aanbevelingen van ons rapport over te nemen. Ook zijn we door diverse imkerverenigingen gevraagd de resultaten van ons onderzoek te komen toelichten. Dit wijst erop dat dit rapport voor deze groepen wel degelijk toegevoegde waarde heeft.
  • Koster: ‘Ik heb heel veel wetenschappelijk onderzoek op dit terrein verricht, vaak naar aanleiding van informele passages in tijdschriften, kranten en uitspraken van personen en andere grijze bronnen die nu de belangrijkste bronnen vormen van het Alterra-rapport. In het veld moeten zulke passages vaak worden bijgesteld.’
    Reactie: De enquête bij groenbeheerders vormde de belangrijkste bron voor de hoofdvraag (hoe houden gemeenten bij hun beheer rekening met het belang van dracht voor bijen). Bij de quick-scan van geschikte planten hebben we ons laten leiden door gepubliceerde literatuur, onder meer van de hand van de heer Koster.
  • Koster: ‘Ook op het gebruik van oppervlakkige enquêtes is veel af te dingen. In het geval van het Alterra-rapport is het resultaat dat een open deur wordt ingetrapt. Vrijwel in iedere gemeente worden met verschillende intenties de meeste dingen die de enquête heeft opgeleverd reeds gedaan. Dat er heel veel te verbeteren is, is duidelijk.’
    Reactie: Enquêtes zijn een heel normale onderzoekmethode. Wel bevatten resultaten van enquêtes voor ingewijden, zoals de heer Koster, achteraf gezien soms open deuren. Toch kunnen zulke resultaten heel waardevol zijn, omdat ze objectief ook aan minder goed ingewijden laten zien hoe het ervoor staat, en daarmee een onderbouwing van beleid en/of beheer kunnen geven. En dat is precies wat ons onderzoek oplevert.
  • Koster: ‘Een van de oppervlakkige zaken in het rapport gaat over het plaatsen van bijenkasten op grondgebied van de gemeente. In veel gemeentes is dat al sinds jaar en dag praktijk. De vraag die wel relevant is maar door het rapport niet wordt geadresseerd is om welk grondgebied gaat het. Is het een volkstuinencomplex (Veenendaal in de buurt van het Centrum) een begraafplaats (Amsterdam), Kinderboerderij (Gouda) of zijn het strategische plekken met een gunstige ligging ten aanzien van de dracht. Het gaat er niet om dat gemeenten bijen op hun eigen grond zetten, maar dat in het kader van de problematiek rond bijen naar optimale plekken wordt gezocht.’
    Reactie: Het was niet een doel van ons kleine onderzoek om tot dit detailniveau te gaan. Bij de implementatie van onze aanbevelingen zijn het natuurlijk wel belangrijke zaken die de heer Koster hier aangeeft.
  • Koster: ‘Ook over de bloeitijden spreekt het rapport in zo algemene termen dat het voor niemand bruikbaar is. De spreiding van de bloeitijd is zeer belangrijk ook in het stedelijk gebied moeten we daar rekening mee houden. De bloeitijd woog vooral zwaar in de periode dat het houden van bijen op het platteland en natuurgebieden was afgestemd (voor 1950) door de verstedelijking die gepaard ging met veel openbaar groen en privétuinen speelt dit probleem minder.
    Reactie: Deze opmerking is voor de auteurs niet geheel duidelijk. Is de bloeitijd in de ogen van de heer Koster nu wel belangrijk, zoals voor 1950, of veel minder. Maar ook in dit geval geldt dat het detailniveau van deze vraag te ver ging om hier in ons rapport dieper op in te gaan.
  • Koster: ‘In het stedelijke gebied is een drachtplantenkaart minstens zo belangrijk als de bloeitijd van de drachtplanten. Aan de hand van een drachtplantenkaart kunnen of moeten strategische plekken voor bijenstallen worden bepaald. Ook over dit sleutelaspect voor verbetering van de bijenstand zwijgt het rapport.’
    Reactie: Hier zijn we inderdaad niet op ingegaan. Geen der gemeenten gaf aan in deze een specifiek beleid te voeren. Als aanbeveling voor de toekomst, lijkt het ons een goede suggestie van de heer Koster.
  • Koster: ‘Met betrekking tot de planten zelf wordt er niets gezegd over autochtoon plantmateriaal en niets over floravervalsing, een vraagstuk dat op dit moment door massale import van zogenaamde akkeronkruiden een probleem kan worden.
    Reactie: Klopt. Een algemene discussie over de vraag of in de stad autochtoon of niet-autochtoon materiaal zou moeten worden gebruikt, mede in relatie tot flora- en faunavervalsing, valt ver buiten de scoop van onze onderzoeksvragen.

Voorts geeft de heer Koster een uitgebreide en zeer kritische reflectie op de uit de quick-scan van de literatuur voortgekomen lijsten van belangrijke drachtplanten en –bomen. Wij hebben deze lijsten in de bijlagen opgenomen en doen zelf de aanbeveling om te komen tot meer praktisch toepasbare lijsten, bijvoorbeeld een Top-10 of Top-100 van de beste drachtplanten voor uiteenlopende grondsoorten en verschillende beplantingstypen. Wij zijn de heer Koster zeer dankbaar voor zijn reflectie en stellen vast dat hij alvast een begin heeft gemaakt met het uitvoering geven van onze aanbeveling.

Concluderend schrijft de heer Koster: ‘Gelet op de ernst van de problematiek van de bijensterfte en de oplossingsrichtingen waar we naar zoeken moeten we constateren dat dit rapport geen enkele wezenlijk bijdrage levert aan oplossingen, erger nog de gebruiker van het rapport “De betekenis van openbaar groen voor bijen” wordt zelfs door de vele fouten en gebrekkige informatie op het verkeerde spoor gezet. Voor de Minister van LNV, de gemeentes en de Imkers heb ik maar een advies: stop dit rapport als curiositeit in de diepste bureaula en raadpleeg tot er een beter rapport is liever de bijenhelpdesk.’
Als auteurs zijn wij het met deze conclusie niet eens. Wij vinden dat het rapport goed onderbouwt dat er in het openbaar groen nog veel meer kan gebeuren om de dracht voor bijen te ondersteunen. Daarmee kan het rapport een handvat zijn voor beleidsmakers en verenigingen van bijenhouders om hier een verandering ten goede in te bewerkstelligen.

Tot slot: Wij kennen en waarderen de heer Koster (oud-medewerker van Alterra) als collega-deskundige op het vlak van bijen en groenbeheer. Wij betreuren het dat hij ons rapport niet op waarde weet te schatten, wellicht omdat hij er andere verwachtingen van had, dan wij als opdracht hadden gekregen van onze opdrachtgever, het ministerie van LNV.
Wageningen, 31 maart 2010

De auteurs van het Alterra-rapport
Joop Spijker, Tineke de Boer, Henk van Blitterswijk

Reacties kunt u sturen aan joop.spijker@wur.nl

Zie ook:
Alterra- rapport “De betekenis van openbaar groen voor bijen” moet van tafel

Recent