NBV steunt LTO: ‘Verband bijensterfte en gewasbescherming niet aangetoond’

Volgens LTO is er geen oorzakelijk verband tussen het gebruik van bepaalde gewasbeschermingsmiddelen (zoals neonicotinoiden) en bijensterfte. Belangrijke oorzaken van de bijensterfte zijn naar de mening van LTO de varroamijt en verminderd voedselaanbod. Een betere biodiversiteit en tijdige bestrijding van de varroamijt zijn daarom nodig om de bijen betere kansen te geven. Dit zijn volgens LTO enkele conclusies die onlangs zijn getrokken in de ‘Werkgroep bestuivende insecten en gewasbeschermingsmiddelen en biociden’. In deze groep zitten allerlei specialisten van overheid, bijenonderzoek (bijen@wur), bijenhouderij (NBV vertegenwoordigers) en het bedrijfsleven, waaronder LTO, Bayer (de producent van imidacloprid) en Syngenta (de producent van thiamethoxam). Een verband tussen de bijensterfte in de winters van 2008 en gehaltes van die stof in het oppervlaktewater kan volgens LTO niet worden aangetoond. Henk van der Scheer, namens de NBV (Nederlandse Bijenhouders Vereniging) voorzitter van de werkgroep 'Bestuivende insecten en gewasbeschermingsmiddelen en biociden' schaart zich in zijn artikel " 'Spuitschadecommissie' spreekt met toxicoloog Tennekes over neonicotinen" in de december 2009 uitgave van het NBV Blad Bijenhouden achter de LTO visie. De werkgroep maakt zich wel zorgen over sterke overschrijdingen van toelaatbare risiconiveaus in het oppervlaktewater door met name imidacloprid. Dit naar aanleiding van een voordracht van Dr. Henk Tennekes bij de ‘Werkgroep bestuivende insecten en gewasbeschermingsmiddelen en biociden’. Aangezien deze weergave van de beraadslagingen niet overeenstemt met de werkelijkheid is de betreffende presentatie van Tennekes voor eigen oordeelsvorming online geplaatst:
http://www.bijensterfte.nl/sites/default/files/Bijensterfte%20Voordracht...

Bronnen:

LTO, dinsdag 24 november 2009, persbericht
http://www.lto.nl/nl/25222715-%5BLinkpagina_Nieuws_van_LTO%5D.html?locat...

van der Scheer, H. Bijenhouden, maandblad voor bijenhouders 3, (12) 2009 blz 22,23

Reacties

Artikel in december 2009 uitgave van NBV Blad Bijenhouden

Henk van der Scheer, namens de NBV (Nederlandse Bijenhouders Vereniging) voorzitter van de werkgroep 'Bestuivende insecten en gewasbeschermingsmiddelen en biociden' schrijft in zijn artikel " 'Spuitschadecommissie' spreekt met toxicoloog Tennekes over neonicotinen" in de december 2009 uitgave van het NBV Blad Bijenhouden: "Tennekes meent dat de sterke uitbreiding van de toelatingen van imidacloprid in 2004 en de daarmee gepaard gaande toename in gebruik van dit middel de oorzaak is van de abnormale sterfte van bijenvolken. Kennelijk is hij niet bekend met het gegeven dat abnormale sterfte al optreedt sinds de winter van 2002/2003. Daarnaast ziet Tennekes een verband tussen de hoeveelheid imidacloprid in oppervlaktewater in 2006 en het optreden van abnormale sterfte van bijenvolken in de winter 2007/2008. De werkgroepleden stellen dat de landkaartjes met de gegevens bij elkaar zijn gezocht en dat van een oorzakelijk verband geen sprake is". Wie de voordracht van Tennekes naleest ziet dat deze laatste bewering tendentieus en misleidend is. Tennekes beweert in zijn voordracht dat de oppervlaktewaterverontreiniging met imidacloprid in de Randstad in 2006 correleert met hoge bijensterfte in 2007/2008. Dat is an sich zeker geen bewijs voor een oorzakelijk verband, maar dat wordt ook niet beweerd. Echter, verderop in de voordracht wordt aangegeven dat, wanneer watermuggen over een periode van 28 dagen worden blootgesteld aan imidacloprid, de gemiddelde letale concentratie bij 910 nanogram per liter bleek te liggen. De metingen van de verschillende waterschappen geven aan dat deze concentratie sinds 2004 regelmatig in ruime mate overschreden wordt in het oppervlaktewater van de Randstad, ook in 2007, zoals inmiddels uit nieuwe recentelijk vrijgegeven cijfers van de verschillende waterschappen is gebleken. Wanneer honingbijen worden blootgesteld aan 1000 nanogram imidacloprid per liter, bleek na 8 dagen sterfte op te treden. Met deze gegevens is de dodelijke bedreiging voor insecten die uitgaat van de extreme oppervlaktewatervervuiling met imidacloprid naar het oordeel van Tennekes voldoende onderbouwd. Deze overwegingen vormen dan ook de basis voor de conclusie van Tennekes dat "het vrijwel zeker lijkt dat de verdubbeling van de bijenvolksterfte in Nederland met de forse verruiming van de toelating van imidacloprid sinds 2004 in verband staat".

Informatie over de extreme belasting van het Nederlandse oppervlaktewater met imidacloprid in 2007:
http://www.bijensterfte.nl/nl/node/144

Standpunt van het NBV hoofdbestuur over neo-nicotinoïde insecticiden:
http://www.bijensterfte.nl/nl/node/54

Hoeveel bewijs is nodig voor risico-beperkende maatregelen?

Bij blootstelling van watermuggen aan imidacloprid over een periode van 28 dagen werd door onderzoekers van het Canadese National Water Research Institute de gemiddelde letale concentratie (LC50) vastgesteld op 910 nanogram per liter. Een vergelijkbare toxiciteit is aangetoond voor honingbijen: het voeden van honingbijen op suikerwater dat 1000 nanogram imidacloprid per liter bevatte leidde na 8 dagen tot sterfte. De concentraties van imidacloprid in het oppervlaktewater van de Randstad liggen regelmatig veel hoger. Daarmee is de dodelijke bedreiging voor insecten die uitgaat van de extreme oppervlaktewaterverontreiniging met imidacloprid in de Randstad voldoende onderbouwd. De gevolgen zijn dan ook zichtbaar. De massale bijensterfte in de Randstad is misschien alleen maar de top van een ijsberg. Dagvlinders en weidevogels nemen in aantal af, en het aantal soorten broedvogels en dagvlinders dat als bedreigd en kwetsbaar op de Rode Lijst staat, is de afgelopen tien jaar toegenomen. Een causaal verband tussen de dramatische neergang van weidevogels en insectenschaarste door milieuverontreiniging met imidacloprid kan niet worden uitgesloten. Graspieper, Veldleeuwerik en Gele Kwikstaart vertonen sinds 2000 in de laagveengebieden van West-Nederland een dramatische jaarlijkse afname van resp. 32%, 23% en 22%. Als die ontwikkeling zich doorzet zal het overgrote deel van deze vogels binnen enkele jaren uit de laagveengebieden van West-Nederland verdwenen zijn. De extreme insecticidenbelasting van het Westlandse oppervlaktewater correleert met een drastische afname van het huismussen-, spreeuwen-, en gierzwaluwenbestand in de regio Delft. De zware insecticidenbelasting van het oppervlaktewater in de regios Amsterdam en Rijnmond correleert met het uitsterven van de huismus in Amsterdam en Rotterdam. Huismus en spreeuw voeden in de nestfase hun jongen met insecten, en gierzwaluwen voeden zich uitsluitend met insecten.

De President van de Europese commissie, José Manuel Barroso, schreef onlangs (op 26 oktober 2009) aan de Nederlandse Minister-President Jan Peter Balkenende: "The precautionary principle is one of the foundations of the Community environment policy in accordance with Article 174 (2) of the Treaty. The precautionary principle is also explicitly set out in the preamble of the Convention on Biological Diversity (CBD), (which reads "where there is a threat of significant reduction or loss of biological diversity, lack of full scientific certainty should not be used as a reason for postponing measures to avoid or minimize such a threat").

Zie ook:
http://www.bijensterfte.nl/nl/node/102

Recent